Waar komt de familienaam FABER vandaan?
“Faber quisque sua fortunae”. Het is een lijfspreuk die sinds mensenheugenis bestaat. Vertaald betekent deze lijfspreuk: “Iedereen is de bewerker/maker van zijn eigen geluk”. Dit duidt al op het verband met “werken”. Als authentieke omschrijving over de naam FABER wordt in het Latijns-Nederlands woordenboek dan ook het volgende vermeld: ‘handwerkman, ambachtsman die metaal, hout of steen verwerkt, zoals “faber ferrarius” (de smid), “faber armorum” (de wapensmid) en “faber lignarius” (de timmerman). In ons hedendaags Nederlands tref je een bekende afleiding hiervan aan nl. fabriek, dat uit het Latijnse woord “fabrica” is ontstaan.
Uit het bovenstaande kunnen we opmaken dat de naam FABER met de Romeinen als beroepsnaam ons land is binnengekomen. De autochtone handwerklieden (smeden) werden met deze naam aangeduid.
De naam FABER was al lang voor Napoleontische tijd in gebruik. Bij de invoering van de burgerlijke stand in 1811, waarbij het voeren van een achternaam verplicht werd gesteld, is voor vele families de naam FABER een vaststaand feit geworden. Wat opvalt is dat vooral de Friese handwerklieden de naam FABER als familienaam kozen. Waarom? Wellicht omdat ze het een mooie naam vonden maar ongetwijfeld omdat de naam verwees naar hun beroep.
Dat Fabers actief zijn zit dus al besloten in onze achternaam.